De kantoorjongen is bijna klaar met de dag. Hij heeft hard gewerkt, de laatste e-mails zoeven juist voorbij. Opgelucht schuift hij zijn laptop in de tas, broodje erbij, flesje water. Naast hem staat reeds de knapzak vol verwachtingen, sportschoenen bungelend langszij.
Daar komt de man met de gele hes die het kuisen van het perron tot een zaak van persoonlijke eer heeft gemaakt. Met aangeboren achteloosheid haalt hij zijn slonzige poetslap over het bankje, pal naast de jongeman die ongemakkelijk opzij schuift. De man boent gedienstig alsof hij de plaatsvervangende schaamte probeert weg te poetsen. Zijn doorgroefde gezicht spreekt boekdelen. Peilloze wijsheid achter ogen die niets meer te verbergen hebben.