De oude Constanta
Is prachtig maar vervallen
Haar heuvels zijn leeg
Een gedekte tafel
Na afloop van het feest
Ooit was ze de mooiste
Verliet ze allemaal
Nu is ze dat nog steeds
Maar schoonheid krijgt geen standbeeld
De oude Constanta
Is prachtig maar vervallen
Haar heuvels zijn leeg
Een gedekte tafel
Na afloop van het feest
Ooit was ze de mooiste
Verliet ze allemaal
Nu is ze dat nog steeds
Maar schoonheid krijgt geen standbeeld
Naakt sta ik hier, ik spreek niet meer,
gespleten is mijn staart. Het dunne wier
kleeft aan mijn borst en messen dansen
onder mijn voeten. Ik druppel na
maar blijf verlangen naar de deining
van het onderzeese bloemenveld.
De stemmen zijn verstomd. Gemurmel.
Ik denk aan mijn verstilde tuin, versteende minnaar.
Nu naar de boot mijn liefste! Vanavond
beneveld door wijn feest ik.
Voordat het cynisme opkomt
gooi ik mijn mes in de golven.
Dit is een ode,
een antipode
een tegengif voor het vilein.
Een ode
aan de sokken
die de zijne niet zijn
Een ode
aan die ene
onbekende in de was
Een ode
aan de lichtvoet
sluipend door het blauwe gras
De deur is
op een kier nu
en het slaapkamertapijt
is bezaaid
met einzelgängers
allen zijn er eentje kwijt
Mensen werken aan de pingpongtafel, eten sommen als ontbijt, beren blijven eenzaam achter, werken in verloren tijd
Mensen gaan op jacht naar later, zoeken wat de pijn verzacht: hamsters, kogels, diepvrieserwtjes, waar een kind het laatste lacht
Mensen praten almaar harder, stilte kent een kort bestaan, poëzie vult alle gaten, komt een man de dokter zingt, de dokter danst, de wereld staat niet op z’n kop. Maar wij. Wij zijn van binnen gek geworden.
Hoe vang je een originele geest? De eerste gedachte die in je opkomt, nee niet die gedachte maar die vlak daarvoor. Ja, daar was er een, het is een flard een klucht een zucht en pak die! Niet de tweede, derde, vierde, steeds gecultiveerder, grammaticaler, ingevoegd en ingesnoerd naar sociale wensen en uiterlijke vormelijkheden. Het eerste lelijke nachtlicht, naakt, knipperend met de ogen, dwalend, wat doé ik hier? Dat is ‘m. De kuif rechtop, right-out-of-bed kapsel, want je moet ‘m op het juiste moment zien te vangen, Kairos de Kuifje van de Olympus.
De deurbel gaat en daar is De Stem. Wat een morsig mannetje.
Hij komt het nieuwe geloof verkondigen. Ik laat me een containerschoonmaakabonnement aansmeren om hem maar te horen praten. Niet ophouden. Alsof er een innerlijke geluidsfrequentie zachtjes aangetikt wordt.
Ze staan ook op internet. Zo’n stem die zegt ‘Ooooh…It’s you again. How nice to see you…….’. Fluwelen nonsens komen op koude voetjes m’n oren in. Het kriebelt een beetje. De geest glijdt weg. Eindelijk ligt die aap even stil.
De conducteur zegt denk aan uw spullen.
Neem al wat van uzelf is, weer mee.
De conducteur kan ook een hoarder zijn.
‘Dames en heren, over enkele minuten’
treingeroffel
‘zullen wij aankomen op station X.
Dit station is géén bestemming’
Het is een belevenis
Denk bij het verlaten van de trein niet aan uw spullen.
Laat alles wat van uzelf is,
wat u zelf bént,
hier liggen.
Dan neem ik het mee,
voor vanavond
bij de ratelende verwarming
(van) mijn vrouw.
Schichtig schieten de vissen onder mijn voeten terwijl ik
tussen bomen
over water loop.
De geruststellende grijsheid van januari
is nu voorbij.
Droom me zachtjes bij je vannacht,
hoe ik onder je deur door glip
Je ademt en je ligt
op links, je arm
om de grote beer.
Snurkse wachter aan de poort,
mijn ogen staan op steeltjes
Ik steel je dromen en je slaapt lekker door
Elke dag denk ik even aan de dood
De dood die springt, die vliegt,
De dood die aan een draadje tussen twee gedachten hangt
Of hoog van de wiebeltoren nog een laatste deuntje blaast
Vrolijk als elke dag die zonder einde begint